Het arbeidersgezin van Kornelis Tabes Postma

De eerste jaren van haar leven brengt Jantje door in het arbeidersgezin van haar grootouders in Ophuis. Haar moeder Hendrikje werkt dan als dienstbode buitenshuis. Haar grootvader moet als landarbeider de kost verdienen. Niet zo gemakkelijk als je al ver in de 60 bent.

In het vorige artikel hebben we al gezien dat Hendrikje vrij snel na de geboorte van haar dochter weer als dienstbode in Drogeham aan de slag gaat. Ze laat Jantje dan noodgedwongen achter in Ophuis.

Het gezin van Kornelis en Hielkje

De grootvader van Jantje was Kornelis Tabes Postma, geboren op 14 november 1833 in Harkema Opeinde. Hij was getrouwd met Hielkje Jans Postma, geboren op 1 januari 1833, ook in Harkema Opeinde. Hun eerste dochter Tjitske werd geboren in 1863 en overleed toen ze 11 maanden oud was. Daarna kregen ze nog zes kinderen: Tjitske, Iemkje, Jan, Antje, Hendrikje en Klaske. Toen Hendrikje in 1901 vanwege de bevalling weer tijdelijk bij haar ouders introk, woonde alleen Jan nog thuis. Alle dochters waren ondertussen uit huis, hetzij als dienstbode in een gezin of getrouwd.

Het leven van een arbeidersgezin

Gedurende zijn leven was Kornelis landarbeider of “veldarbeider”, zoals het op de gezinskaart staat vermeld. Ten tijde van de geboorte van Jantje was Kornelis 67 jaar oud en Hielkje al 68. Alhoewel er geen precieze omschrijving is van het werk dat Kornelis als landarbeider deed en waar dit was, kunnen we er gerust van uitgaan dat het fysiek zwaar werk was. In de zomermaanden werden op het land lange werkdagen gemaakt en was je als arbeider soms voor langere tijd van huis. Rond 1900 was er nog weinig mechanisatie en het moet voor Kornelis op die leeftijd niet gemakkelijk zijn geweest om als arbeider de kost te verdienen. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat hun zoon Jan nog thuis woonde. Hij zal in het gezin voor de meeste inkomsten hebben gezorgd.

Inkomsten en uitgaven

Aan het einde van de 19 eeuw was er een flinke teruggang in de landbouw geweest die er voor zorgde dat de inkomens en het werkaanbod waren teruggelopen. Een arbeider verdiende in die tijd 5-6 gulden per week (= 2,5 tot 3 euro). Gemiddeld een kwart hiervan ging op aan de huur van een klein huisje. De rest van het geld was nodig voor eten, dat voornamelijk bestond uit aardappelen en roggebrood. Vlees was een luxe die de meeste arbeiders zich in die tijd niet konden veroorloven. Als je geluk had kon je op een stukje grond zelf wat groente verbouwen, maar het eten was zeer eentonig en naar onze huidige maatstaven volstrekt onvoldoende.

De broodnodige steun

In de Leeuwarder Courant van 1918 vinden we een treffend artikel over de ondersteuning die arbeiders in Achtkarspelen destijds nodig hadden:

Surhuisterveen, 19 Januari. Hedenmorgen kreeg ons dorp opnieuw bezoek van, thans ruim honderd, arbeiders uit de omliggende heidestreken. De burgemeester van Achtkarspelen liet één voor één bij hem toe in de openbare lagere school alhier en naar gelang van de financieele moeilijkheden werd geld verstrekt. Er waren ook onder, die geen ondersteuning behoefden; deze konden met eene ernstige waarschuwing huiswaarts gaan.

(De foto bij dit artikel toont een groepje landarbeiders in het noorden van Friesland omstreeks 1900 en komt uit het archief van Historische Vereniging Noordoost-Friesland)

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *